XXV

Zondag 10 juli

‘Ze heeft de hele nacht liggen kermen,’ zegt de bewaker, ‘ze roept de hele tijd om God.’
In de cel ziet Goedhart hoe verzwakt Anna is. Ze ademt kort met open mond. Haar bewegingen zijn traag. Een zware roes ligt over haar. Dit gaat dieper dan galgenberouw denkt hij. Wat heeft God met haar voor? Hij besluit haar nog een keer haar daden voor de neus te smijten. 'Door je wandaden ben je God onwaardig,' preekt hij. 'Bid tot God.'
Zijn harde woorden hebben door de kracht van de herhaling ook iets geruststellends.

Goedhart staat op, waarschijnlijk kan hij haar nu beter alleen laten. Deze zielsworsteling is iets tussen God en haar persoonlijk.

Door doornen waden, in rozen baden. Kikkers trommelen met hun wangzakken tussen hun brullende uithalen door. Tok, tok, tok, tok. De liefde van de zinnen, een heugenis van een vonkje. Wind waait haar rokken op. In galop. Beelden schuiven over elkaar. Kom!

 


Meer weten over de kunst van het weglaten? Lees het hier.