In 1873 valt Nederland de zelfstandige staat Atjeh binnen, gelegen op de noordpunt van Sumatra. De Nederlanders verwachten Atjeh snel te kunnen onderwerpen. Dat blijkt een illusie te zijn. Ze belanden in een oorlog die de langste en bloedigste uit de Nederlandse koloniale geschiedenis zal worden: de Atjeh-oorlog.
De lezer beleeft de historische gebeurtenissen vooral mee door de ogen van Hans Heizer, een Duitse soldaat in Nederlandse dienst. Een romantisch avonturier die zijn ideaal van een verre reis via het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger denkt te kunnen verwezenlijken. Al snel komt hij erachter dat de onverzettelijke Hollanders de kampioenen van de hebzucht en het onverbiddelijke eigengewin zijn. En toch vecht hij met ze mee. Ook hij kan zich niet onttrekken aan de groepsgeest van het militaire leven. Zijn romantisch idealisme richt zich vervolgens op een vrouw; hij neemt een besluit dat noodlottige gevolgen zal hebben.
De dramatische ontknoping van de roman vindt plaats tegen de achtergrond van de laatste stuiptrekkingen van de oorlog, als de Hollanders één voor één de leden van de laatste verzetshaard, de religieuze familie Di Tiro, uitmoorden.