XXXI

Zaterdag 16 juli

'Vandaag zal de rechter je in het openbaar het doodsvonnis onder de blote hemel aanzeggen.’ Van ’t Hof ziet het als zijn plicht Anna op alles voor te bereiden. Hij haalt adem. ’Na je dood zal je in het openbaar tentoongesteld worden.’ Anna Katharina weet wat dat betekent. Haar levenloze lijf zal aan een paal op het Galgenveld worden prijsgegeven, aan de elementen, de vogels en het ongedierte. Haar aangevreten lijk zal iedere vreemdeling bij het benaderen van de stad duidelijk maken dat hier niet met de machthebbers te spotten valt. Ze vertoont geen spoor van angst. 

Om twaalf uur haalt de cipier Anna op. Hij vindt een vrouw in kalme gemoedsrust. Rustig gaat ze met hem mee als hij haar naar de Schepenenkamer brengt. Baljuw Reepmaker wacht haar op. Hij maakt haar duidelijk wat ze al weet: ze zal zo dadelijk onder de blauwe hemel gebracht worden. Anna knikt. 'Antwoord luid en duidelijk met 'ja' op alles wat ik je vraag,' beveelt Reepmaker. Opnieuw knikt ze instemmend. Reepmaker verheft zich. Als één man staan het hele college en de secretaris op en volgen Reepmaker op de voet naar beneden. Het is een ijle, heldere dag. Ieder kent zijn rol en plek. Reepmaker zet zich op de voor hem bestemde plaats in de kring, met zijn rug gekeerd naar de Melkmarkt. De Schepenen zitten bij het stadhuis, de welgeboren mannen aan de kant van de Waag en de secretaris tegenover de baljuw, precies zoals het in het nieuwe protocol is vastgelegd. Alles verloopt naar wens. Een cipier leidt Anna Katharina naar het midden van de kring. Ze is ongeboeid. De cipier staart strak voor zich uit, hij houdt Anna alleen aan de slip van haar rok vast voor het geval ze in elkaar zakt. Reepmaker komt overeind en strekt zijn armen voor zich uit. Een zware stilte valt in, de vooraankondiging van de dood. Reepmaker laat de stilte een paar seconden duren, de wereld staat stil in deze kring van gerechtigheid. Iedereen houdt de adem in en ervaart in die paar seconden de ontzagwekkendheid van de dood en de macht van het gerecht. Dan begint Reepmaker Anna’s misdaden op te sommen. De diefstal bij de bakker waar ze een paar rokken en manteltjes gestolen heeft, de inbraken bij de boeren in Charlois, Dordrecht en Gouderak en haar laatste fatale diefstal in Sint Elbrecht onder Kralingen. 'Anna Katharina Merks,' declameert Reepmaker met vaste stem, 'beken je voor God Almachtig en voor deze gemeente, beken je voor God en de mens, dat jij deze misdaden hebt gepleegd, zoals je ze ook hebt bekend aan de Schepenen en de Mannen van Schieland?'
'Ja.'
'Dan zal over drie dagen, op dinsdag 19 juli, de dag van het recht van de Allerhoogste zijn.' Reepmaker leest het doodsvonnis voor. Anna hoort het onbewogen aan. Als Reepmaker uitgesproken is, slaat ze haar ogen op en kijkt haar rechters aan. 'Heren, dank u,’ zegt ze. Voor het eerst in haar leven hoort ze ergens bij. Haar dood is het inwijdingsritueel om toe te kunnen treden tot de gemeenschap van boeren en burgerlui.
De cipier brengt haar terug naar de Treurkamer. De statige processie van baljuw en college volgt haar in dezelfde volgorde als waarin ze gekomen is.

Kan niet slapen. Heer ik ben uw bruid. Kan niet slapen, ben uw bruid.


Hopelijk rijzen uit de woorden de beelden op. Zie Beeld en taal.