XI

'De schurk,' mompelde Herman in zichzelf, 'de vuile schoft, hij laat haar gewoon barsten. Hij stort Anna en zijn kind in het ongeluk.' Hij zette zich over zijn wrok en koele afstandelijkheid van de laatste maanden heen, als een vader die zijn weggelopen dochter weer in de armen sluit. Die schurk van een Francis draalde wekenlang, beklaagde zich over zijn lot en ondernam niets. Nu hij geen commando's hoefde op te volgen en zelf zijn richting kiezen moest faalde hij jammerlijk. Trouwen ging niet foeterde hij, hij kon ieder moment de zee weer opgestuurd worden, wat zou dat voor een huwelijk zijn als hij er nooit was?

'Breek met hem Anna.' Herman gaf haar het laatste zetje. Wat hij zei zou wel het beste zijn…Ze had zich vergist. Francis Embroeks stoere kaaklijn, zijn stevige neus en afgetekende lippen waren niet de tekenen van kracht waarvoor ze ze gehouden had. 'Liefste' of 'schat' had hij alleen in geile opgewondenheid tijdens het vrijen in haar oor gefluisterd, anders nooit. Hij was een platvloerse onderdanige, slaaf van het lot. Ze had niets van hem te verwachten.

Toen Anna Best verliet overheersten onbestemde maar positieve verwachtingen de schaamte en onzekerheid over het heimelijk in de steek laten van haar familie. Haar verwachtingen waren gebaseerd op het hoopvolle gevoel dat ze nu eindelijk zélf eens iets besloot. Datzelfde gevoel beheerste haar nu weer, aan de tafel van Herman tegenover Francis. Ze strekte de rug. In haar strakke gezicht stonden vuurogen. 'Met jou,' siste ze, 'met jou wil ik nooit meer iets te maken hebben. Mijn kind verdient een betere vader dan een lafaard.' Ze rees op, haar armen - als de vleugels van een opstijgende arend - leunden breed uitstaande op het tafelblad. Herman stapte vanuit zijn zwijgende hoek van de kamer naar voren en leidde Francis naar de deur. Daar draaide hij zich nog eens om. Herman en Anna staarden hem zwijgend aan. Anna’s vurige ogen waren gedoofd, ze spotten minachtend. Francis wendde zijn blik af en vertrok stil. Herman priemde zijn ogen in zijn rug en mikte de deur dicht.

Korte tijd later scheepte Francis Embroek zich in voor een reis naar de West en verdween definitief uit Anna’s leven. Alleen zijn verwoestende sporen liet hij achter.

Juist Herman, door Anna buitengesloten en zelf degene die vanwege zijn aanzien haar niet in huis dorst te houden, was – hoe wrang! - Anna's steun en toeverlaat. Al de dag na haar breuk met Francis kwam hij met een voorstel. Een voldongen feit.
'Je moet weg hier uit Amsterdam.'
'Hoezo?'
'Hier zullen de mensen je veroordelen. Ergens anders kennen ze je niet. Zeg maar dat je man overleden is.' Het leek of een grote bal pruimtabak hem het spreken bemoeilijkte. Toegeven aan angst voor roddel en achterklap was pijnlijk. Hij moffelde Anna uit zijn leven weg.
'Dat klopt, ' glimlachte ze wrang, 'mijn man is dood, voor mij is hij dood. Maar waar moet ik naar toe?'
'Ik ken een alleenstaande vrouw in Leiden. Ze verkoopt lappen stof op de markt. We kopen wel eens samen partijen op. Breed heeft ze het niet, maar ze redt zich. Ze heeft nog een kamertje over. Kost en inwoning zal niet duur zijn.'
Anna knikte. 'Waar moet ik dan van leven?' vroeg ze afwezig, eigenlijk al berustend in haar vertrek uit Amsterdam.
'Ik weet het niet,' lispelde Herman, 'misschien kun je wel weer een eigen handeltje opzetten.' Zijn scheve schouders gaven hem een extra droeve indruk.
Wat moest Anna anders dan zich op Hermans oordeel verlaten?


Meer weten over het gebruik van dialoog in een tekst? Zie: dialoog