Dialoog: een machtig middel. De schrijver kan informatie geven, verklaren, beschrijven, samenvatten, heen en weer springen in de tijd, toespelingen maken, wat eigenlijk niet. Het is niet voor niets dat in detectives vaak in een gesprek de noodzakelijke achtergrondinformatie wordt aangedragen; het voorkomt saaie uitweidingen en geeft het verhaal vaart.

Een paar korte opmerkingen karakteriseren iemand vaak beter dan lange beschrijvingen. Als je iemand laat praten, wek je hem tot leven. 
Een voorbeeld uit Frisse bloesem, opgedroogd zweet:

'Je moet weg hier uit Amsterdam.'
'Hoezo?'
'Hier zullen de mensen je veroordelen. Ergens anders kennen ze je niet. Zeg maar dat je man overleden is.' Het leek of een grote bal pruimtabak hem het spreken bemoeilijkte. Toegeven aan angst voor roddel en achterklap was pijnlijk. Hij moffelde Anna uit zijn leven weg.
'Dat klopt, ' glimlachte ze wrang, 'mijn man is dood, voor mij is hij dood. Maar waar moet ik naar toe?'
'Ik ken een alleenstaande vrouw in Leiden. Ze verkoopt lappen stof op de markt. We kopen wel eens samen partijen op. Breed heeft ze het niet, maar ze redt zich. Ze heeft nog een kamertje over. Kost en inwoning zal niet duur zijn.'
Anna knikte. 'Waar moet ik dan van leven?' vroeg ze afwezig, eigenlijk al berustend in haar vertrek uit Amsterdam.
'Ik weet het niet,' lispelde Herman, 'misschien kun je wel weer een eigen handeltje opzetten.' Zijn scheve schouders gaven hem een extra droeve indruk.

Herman is een meeloper geen non-conformist, je proeft de verstikkende maatschappelijke omstandigheden waarmee Anna te maken gaat krijgen. De spanning wordt opgevoerd. Er gebeurt iets, de dialoog vervult een duidelijke functie, er zit actie in.

Uit het verhaal: Het jubileum van Hotz:

Nu had haarverf in die tijd van algemeen nieuw begin nog niet de kwaliteit van onze tegenwoordige spoelingen; zo kwam grootvader op zekere voorjaarsdag niet zwart maar letterlijk gekleurd van de kapper, tot grote hilariteit van grootmoeder. Zijn keurig geplakt haar met de hoge scheiding glom diepgroen als de vleugels van een reusachtige bromvlieg. Het ging er in weken niet meer uit. Grootvader zelf ontkende (voor de spiegel wat onzeker) de groene ondertoon, maar grootmoeder, vader en zelfs moeder lachten hem uit. Grootmoeder het zuurst: 'idioot' mompelde ze voor zich uit en haar lach werd een geërgerde grimas.

Geen fijne verhouding tussen grootvader en grootmoeder, de geërgerde grimas van grootmoeder onderstreept het gesprokene, maar waar het me in dit geval om gaat, is de zinssnede Grootvader zelf ontkende de groene ondertoon.  Dit is een indirecte vorm van dialoog, die vertelt wat iemand gezegd heeft, zonder de aanhalingstekens van de directe vorm.

Zo’n indirecte vorm van dialoog wordt veel gebruikt. Het volgende voorbeeld komt uit Voel maar van Jan Brokken

Varen maakt rustig, vond mevrouw Obrizki. Zeker op een schip als dit, vond haar man. Gewoon een schip dat de verbinding tussen verscheidene havensteden en eilanden onderhield, als een trein die grote afstanden aflegt om reizigers te vervoeren en niet om ze te vermaken.

In het verhaal Het Dwaallicht gebruikt Elsschot de directe en indirecte vorm van een dialoog door elkaar:

Om met iets te beginnen, vraag ik of hij Maria al gezien heeft, want wie weet hoe zij aan die eigenaardige visitekaart geraakt zijn en ik wil zekerheid hebben dat zij geen fictie is maar een tastbaar iemand. Ja, hij heeft haar gezien. Of het een aardig meisje is? 'Very nice,' verzekert hij met overtuiging. Jong? Ik reken er namelijk op, dat aan ’t eind van onze kruistocht geen oude kween voor ons zal opduiken. Ali antwoordt bevestigend maar met een matige klemtoon. 

Een paar opmerkingen tenslotte:

Een dialoog vormt vaak een goede afwisseling van de beschrijvende delen van een tekst.

Hoe je een dialoog natuurlijk moet laten klinken vind ik moeilijk te beantwoorden. Als je natuurlijk opvat als ‘zoals in het echte leven’ dan leidt dat vaak tot onleesbare dialogen, want in het dagelijks leven kletsen mensen regelmatig maar wat, zijn breedsprakig, herhalen zich voortdurend, maken hun zinnen niet af en struikelen over de stopwoorden. Een dialoog in dialect is al helemaal vermoeiend om te lezen. Aan de andere kant: als personages in uitgekristalliseerde volzinnen levenswijsheden debiteren die zo uit een filosofieboek lijken te komen, slaat de schrijver ook de plank mis. Af en toe eens flarden van zinnen en wat minder rechtlijnige dialogen gebruiken, en de dialogen simpel houden helpt vaak al om ze natuurlijker te laten lijken.

Bijwoorden om aan te geven hoe iemand spreekt (vrolijk, woedend, luchthartig, meewarig) kunnen meestal beter weggelaten worden. Het leest vermoeiend, te nadrukkelijk en een gemoedsstemming blijkt vaak al uit de dialoog zelf. Het gebruik van ‘zei hij’, ’zei ze’ is vaak ook niet nodig.      

Ook dialogen moet je trouwens afwisselen, net als beschrijvingen.

Het mooist is als je erin slaagt een personage een eigen stem te geven (woordgebruik, lengte van de zinnen, etc. ) zonder dat het storend wordt.