Een fabrieksarbeider spreekt normaalgesproken anders dan een politicus en een predikant preekt gezwollener dan de meeste huisvaders als ze hun kinderen toespreken. Een kwestie van toon. In Frisse bloesem, opgedroogd zweet is met de komst van de predikanten Van ’t Hof en Goedhart de toon duidelijk veranderd. Hoewel men ook wel spreekt over de specifieke toon van een schrijver, vind ik toon meer bij de personages en het onderwerp horen. Een humoristisch verhaal heeft meestal een andere toon dan een levensbeschouwelijke verhandeling. Bij de schrijver hoort meer het begrip stijl.  

Iedereen die een boek van Gerard Reve openslaat zal begrijpen wat stijl is. Reve voldoet duidelijk niet aan het moderne stijlprincipe om niet al te lange zinnen te schrijven. Zelf houd ik van zulke zinsbouwwerken, mits ze natuurlijk afgewisseld worden met kortere zinnen. De leesboog kan niet altijd gespannen staan. Een voorbeeld van een andere schrijver die prachtig geconstrueerde zinnen schreef, Stefan Zweig:

Zelfs uit de afgrond van de verschrikkingen waarin wij nu halfblind en met een verscheurde en gebroken ziel rondtasten, kijk ik steeds weer op naar de oude sterrenbeelden die schitterden boven mijn kindertijd, en troost ik mij met het geërfde vertrouwen dat deze terugval eens niet meer dan een interval zal lijken in het eeuwig ritme van de vooruitgang.

Alleen al deze ene zin over de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, uit zijn autobiografie De wereld van gisteren, bewijst dat Zweig een groot schrijver is. Het is een ontroerend positieve zin bovendien, vooral als je zijn levensgeschiedenis kent.

Definiëren wat stijl is, is nog niet zo makkelijk. Het is een verzamelbegrip voor zinsbouw, toon, ritme, woordkeus en nog wel meer. Het is met stijl net als met goede wijn, je weet precies wat je lekker vindt, maar de smaak benoemen valt niet mee. En stijl is ook nog eens onderhevig aan mode.

Lange, ingewikkelde zinnen zijn uit de mode. Maar het doorlopend gebruiken van eenvoudige, korte zinnen begint mij persoonlijk snel te vervelen.
Het overvloedige gebruik van bijvoeglijke naamwoorden is gelukkig ook uit de mode. Sfeer oproepen kan op zoveel andere manieren. In een eerder stukje (Beelden, details, puzzelen met woorden en nog meer) heb ik al eens iets gezegd over bijvoeglijke naamwoorden:
Een opeenstapeling van te veel bijvoeglijke naamwoorden leidt – naar mijn smaak – meestal meer af dan dat het de zeggingskracht van een zin vergroot. Het is moeilijk om aan te geven wanneer een bijvoeglijk naamwoord passend is en wanneer niet. Er over nadenkend kwam ik op een persoonlijk theorietje; in het ene geval vind ik het gebruik volkomen voor de hand liggend en in een ander geval 'uitleggerig'. Als een schrijver: 'een gele roos' schrijft vind ik dat passend en objectief, maar bij 'een goedmoedige reus' dringt de schrijver zich al te veel op in het verhaal. Een enkele keer is dat niet erg, maar bij veelvuldig gebruik stoort het me. Idealiter zou de lezer zelf moeten concluderen, bijvoorbeeld uit de gedragingen van de reus, dat hij goedmoedig is. Maar zoals gezegd: een kwestie van smaak. 

Nog iets dat uit de mode is: lange uitweidingen van de schrijver waarmee hij de vaart van het verhaal vaak in de weg zit.  

Tegenwoordig zien we veel een informele manier van schrijven die moeilijke zinnen vermijdt en gewone, alledaagse woorden gebruikt. Hoogdravende, gezwollen, al te barokke taal komen we niet veel meer tegen.

Eenvoudig, maar precies schrijven is niet makkelijk. Het motto in Het geheim van de schrijver, van Renate Dorrestein, is van Hemingway: Easy reading is hard writing. Schrijven zodat het simpel lijkt, is moeilijk.  

Natuurlijk zijn er ook nog een heleboel weetjes over stijl te vermelden, zoals:

  • Stapel geen betrekkelijke voornaamwoorden. (de bijtgrage hond die van de man is, die op de hoek van de straat woont, die doodloopt). Hak de zin in stukken.
  • Varieer de zinsstructuur. Van Jeroen Brouwers mocht een schrijver niet vaker dan drie keer op één pagina ‘maar’ gebruiken. Je kunt je er maar beter aan houden als Brouwers dat vindt.
  • Een actieve vorm is bijna altijd beter dan de passieve vorm. Die passieve vorm is iets voor ambtelijke stukken. (‘Er wordt aan een plan gewerkt. De realisatie wordt voorzien in het derde kwartaal.’)

Ilja Pfeijffer maakt een interessante opmerking over stijl. De meeste schrijvers zoeken naar hun eigen, unieke stijl, maar Pfeijffer vindt het veel interessanter om voor elk nieuw boek zijn stijl opnieuw uit te vinden.