XXII

Donderdag 7 juli

'Ik ben vervloekt, ik ben vervloekt. Als ik nu sterf ga ik voor eeuwig verloren,' kermt Anna ’s morgens, 'voor de dood ben ik niet bang, maar oh oh voor eeuwig te sterven en te lijden...'
Goedhart heeft al snel in de gaten dat ze het meent. Voor de dood is ze niet bang meer. 'Zelfs voor de grootste zondaren is redding mogelijk,' preekt Goedhart om haar te troosten, ‘maar alleen in Hem.’ Zijn woorden dringen niet tot Anna door, ze hoort hem niet. Hij laat haar weer alleen.

Bloed suist door haar hoofd. Ze verzet zich en fluistert 'Heer, Heer, ontferm U over mij, wees genadig.' Haar woorden bereiken Hem niet, want Van 't Hof en Goedhart staan breeduit met brandende zwepen in de weg en geselen haar. Wellustig dansende vlammen vreten aan haar lijf. 'Help, help,' schreeuwt ze.
Niemand staat haar bij, ook de cipier niet, want het is niet voor het eerst dat hij ‘s nachts een gevangene in doodsnood ziet.


Humor is ver te zoeken bij de predikanten. Meer weten? Lees Humor