‘Essupi namen wij met speels gemak; ik probeerde achter in de boot mijn evenwicht te behouden. Ook Sophia stond, maar toen de boot een te harde slinger maakte, moest ik haar opvangen. Door snel te gaan zitten en haar op schoot te nemen, wist ik te voorkomen dat wij allebei in het water vielen. Sophia lachte en draaide zich in mijn armen naar mij om. Zij droeg nog steeds de zijden wikkeljurk die ze op de slavenmarkt had gedragen; ik hield even mijn wang tegen haar borst; haar geur was wild en opwindend. Ik keek vlug naar Abu al Fath al-Iskandari en de anderen, maar zij zagen slechts de wilde wateren vóór ons. Sophia zette zich neer op een bankje en ik strekte mij uit op een stapel pelzen en sloot mijn ogen.’

Dit fragment komt uit De valse dageraad van Jan van Aken. Van Aken legt verder niet uit waar de ik-persoon over dagdroomt als hij zijn ogen sluit, maar wij – de lezers – kunnen dat wel raden.

Ik vind dit een mooi voorbeeld van wat tegenwoordig als één van de basisregels voor creatief schrijven wordt gezien: ‘show, don’t tell’. Leg niet teveel uit over de overwegingen van romanpersonages; die moeten blijken uit hun gedragingen. Makkelijker gezegd dan gedaan. Ik vind het misschien wel het moeilijkste onderdeel van schrijven, en ik verval gemakkelijk in uitleggen weet ik van mezelf. Dat uitleggen is wel een efficiënte manier om informatie over te brengen, maar brengt personages niet tot leven.

Ik gebruik zelf een paar vragen en handvatten om de valkuil van te veel ‘telling’ zo goed mogelijk te omzeilen. Afdoende zijn ze niet maar ze helpen een beetje:  

  • Vraag je doorlopend af of je niet teveel uitlegt. Lees eerder geschreven stukken na en herschrijf passages.
  • Schrijf zoveel mogelijk vanuit de hoofdpersoon
  • Registreer als een camera. Kan een passage geschrapt worden als het geen camera registratie is?
  • Gebruik regelmatig de vrije indirecte rede

Je zou kunnen zeggen dat de vrije indirecte rede een soort samensmelting is van het personage en de verteller. Soms denk je: wie is hier nu aan het woord. En juist dat is wat mij betreft aantrekkelijk. Maar wat is nu precies die vrije indirecte rede?  

We nemen de laatste zin van deel X uit Frisse bloesem, opgedroogd zweet:

Francis drukte zijn versteende lijf aan het tafelblad omhoog, hij steunde. ‘Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten.’

Deze zin staat in de directe rede:
‘Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten,’ steunde Francis.

Dezelfde zin kun je ook schrijven in de indirecte rede:  
Francis steunde dat hij frisse lucht moest hebben, dat hij naar buiten moest. 

In de vrije indirecte rede kruip je als het ware in het hoofd van het personage:  
Frisse lucht moest hij hebben, hij moest naar buiten. 

Bij de vrije indirecte rede blijven verklaringen als  ‘hij zei’ of ‘ze vroeg’ achterwege. Vaak gebruikt de vrije indirecte rede de derde persoonsvorm en de onvoltooid verleden tijd.

In de voorlaatste zinnen gebruik ik de vrije indirecte rede, waardoor we in het hoofd van Anna kruipen:

Francis moest haar trouwen, hij was haar man. Ze kon niet terug, wilde de schande niet verdragen. Was als een dief weggeslopen. Ze is net als haar moeder, zouden de mensen zeggen. Nee, Francis was haar man, hij moest voor haar en hun kind zorgen. Ze moest niet weer het lot tarten. Hier in Amsterdam lag haar toekomst. Best was voorbij.