Wat zijn de botten van een verhaal? Welke vorm heeft de schrijver gekozen? Hoe zit de constructie in elkaar? Bevat het verhaal een duidelijk begin-, midden- en einddeel? Wat is de opbouw? Allemaal vragen met voor een belangrijk deel overlappende antwoorden. Ik gooi ze daarom gemakshalve op één hoop, die van de structuur.  

In de opzet van Frisse bloesem, opgedroogd zweet kun je de klassieke indeling van een begin-, midden- en einddeel terugvinden. In het begin lezen we over de achtergrond van Anna Catharina, in het verhalende middendeel werkt Anna zich steeds meer in de nesten en worden de draadjes van een plot geweven. Het einddeel heeft — dat verklap ik alvast — een heel afwijkende vorm.  

De constructie van het verhaal bestaat uit de afzonderlijke scènes en de verbindingen daartussen. Om onopvallende, natuurlijke overgangen te maken is nog een hele kunst. Renate Dorrestein vindt zelfs dat goed schrijven bestaat uit het vermogen tot het maken van geruisloze en functionele overgangen. 

Ook de volgorde waarin gebeurtenissen zich ontvouwen is van belang. Hoe de schrijver  aan die gebeurtenissen, scènes, plot, subplots, hoofd- en bijzaken komt is natuurlijk weer een heel andere kwestie. Er lijken twee hoofdgroepen van schrijvers te bestaan, de groep die zich bij de verwikkelingen vooral baseert op het karakter van de personages (een moederskindje maakt nu eenmaal iets anders mee dan een ontdekkingsreiziger die de binnenlanden van Papoea Nieuw Guinea intrekt)  en de andere groep die zich hoofdzakelijk door intriges en plot laat leiden. Ik behoor tot de laatste groep.