IV

Anna was twaalf, tijd om te werken! Oom Pieter slaagde er in een betrekking als dienstmeisje voor haar te vinden bij een welgestelde paardenboer. Zelfs mensen uit Parijs kwamen bij hem hun paarden kopen. Tante Martha was in haar beste zondagse kleren meegegaan om haar aan te bevelen. 'Anna is een hele goed meid,' verklaarde ze trots. 'Je kunt haar alles laten doen in de huishouding. Schoonmaken, eten koken, en ze heeft ook verstand van lappen en stoffen. Dat heb ik haar zelf geleerd. Ze kan naaien en verstellen als de beste.' Dat beslechtte het pleit: Anna kon komen.

Anna wandelde naar de paardenboerderij, een hofstede met hoge bomen ervoor om de wind te breken, en uitgestrekte bossen eromheen. ’s Morgens om half zes drie kwartier heen en 's avonds drie kwartier terug. Ze probeerde een stukje zonder klompen te lopen, maar de kiezels op de kronkelige dijk, deden zeer aan haar voeten, of ze haar voetzolen nu aan- of juist ontspande. De dijk was aan beide zijden met stenen weringen afgezet om er bij gladheid in de winter niet af te vallen Ze hield haar voeten slap en gaf zo veel mogelijk mee; dat paste toch het beste bij haar. Ze tuurde naar de vette koeien en de rijke boerenhoeven in de verte. Vanaf de hoge dijk was het zicht op de buitendijkse moerassige weiden vol uitbundig rood en roze bloeiende plantjes, de aangelegde witte berkenbossen en de gele akkers vol koolzaad onbelemmerd, maar ze had alleen oog voor de rijke boerderijen. Van vermoeidheid ging ze even op haar matje van uitgeplozen oud touwwerk tegen de dijk aan liggen en mijmerde over het weldadige leven in de boerderijen waar het altijd warm was. Met de ogen dicht neuriede ze zachtjes en liet zich meevoeren door de beelden die ze wist op te roepen. Ze opende haar ogen, haar bedrevenheid een aanlokkelijke wereld bij elkaar te fantaseren was zo groot dat ze even bij moest komen om te weten waar ze was.

Van alles wat er geslacht werd, kreeg Anna haar deel en koffie was er in overvloed, maar de boer betaalde Anna nauwelijks genoeg om de kost en inwoning aan oom Pieter te kunnen betalen. Vlijtig spaarde ze het weinige geld dat overbleef.
De meeste dorpsgenoten kropen onder de slagen van het leven bevreesd weg. Een enkeling verzette zich. Anna was er bij toen Berend, de knecht, het niet meer verdroeg. Zijn bloeddoorlopen ogen verraadden dat hij de avond ervoor had gedronken. Zweet sijpelde onder zijn pet vandaan. 'Ik verdom het nog langer uitgefoeterd te worden,' siste hij tegen de zoon van de boer en smeet de borstel waarmee hij de paarden had staan te kammen in de hoek van de stal. De borstel boorde zich in een verse hoop paardenpoep en bleef als een stille getuige rechtovereind staan. Wat was er gebeurd? Anna durfde niks te vragen. De zoon slenterde zwijgend met een smalende glimlach rond zijn mond weg. Een minuut later beende de boer op Berend af, wierp hem een juten zakje toe en zei bedaard, luid en duidelijk - iedereen kon het horen – ‘jou wil ik hier nooit meer zien.’ Anna kromp in elkaar. Omdat ze overal van schrok bouwde ze nauwelijks het onderscheidingsvermogen op om te bepalen waarvoor ze echt op haar hoede moest zijn. Opstandig zijn zoals Berend was in ieder geval gevaarlijk. Berend snoof een paar keer en draaide zich om. Hij stampte weg, zo eindigde twintig jaar trouwe dienst. In de wijde omtrek wilde geen enkele boer hem daarna nog hebben. Angst kent vele gedaantes, hoe er mee om te gaan ook. Je kunt er van wegkijken, vluchten in dromen, of je aan de angst overgeven om er aan te wennen. Anna deed het vaak allemaal. ’s Avonds verbeeldde ze zich dat Berend fluitend naar een ver land was vertrokken waar werk in overvloed was.

Anna liet zich net als haar moeder door het toeval leiden. Het dagelijkse leven en haar beperkte mogelijkheden boden haar geen ruimte om toekomstplannen te smeden. Als onwettig kind lag ze niet goed in de markt, anders zou zich vanzelf een goede huwelijkskandidaat hebben aangediend. Een verrassende wending in haar leven was alleen te verwachten als die al in de natuurlijke gang van zaken besloten lag. Of door een plotselinge ingeving.

De paardenboer was meer handelaar dan boer. Zijn twee zonen en vrouw bestierden het boerenbedrijf en hijzelf nam de verkoop van de paarden voor zijn rekening. Regelmatig kwamen heren uit de grote steden in hun eigen koets met knecht voorrijden, uit Vlissingen en Rotterdam, maar vooral uit Amsterdam. Over paarden, en vaker nog over geldzaken waar ze niet veel van begreep, hoorde Anna hen spreken. Bij het knisperende vuur in de open haard smeedden ze hun plannen. Anna bediende ze met koffie. Later op de dag serveerde ze cognac. Ze was een slanke jonge vrouw van vijftien jaar geworden met ronde vormen en glanzende donkere ogen. Ze nam het leven zoals het kwam, benaderde de mannen bij de open haard zoals ze iedereen benaderde, onvervaard leek het, heel natuurlijk en open, en met het noodzakelijke respect. De mannen konden hun blikken moeilijk van haar afhouden. In haar donkere ogen lazen ze de flinkheid van een jonge krachtige vrouw die van aanpakken wist.

Bijna iedere maand kwam een onopvallend geklede heer met blond krullend, achterovergekamd haar op bezoek. Uit het respect waarmee de andere mannen hem benaderden maakte Anna op dat hij een man van aanzien was. Zijn kalme zelfverzekerdheid had niets hoogmoedigs. Door de diepe lachplooien rond zijn mondhoeken leek hij in weinig op de andere voorname mannen, die zich achter een façade van dodelijke ernst verborgen. Met zijn bulderende lach vulde hij de boerderij. Hij was koopman, dat was alles wat Anna van hem wist. Bij zijn laatste bezoek informeerde hij in het bijzijn van de andere mannen belangstellend naar Anna’s dagelijkse bezigheden en achtergrond. Eén van de andere heren verklaarde dat mijnheer Van Hogendorp (zo heette hij dus) zich bezighield met armenzorg, alsof hij het nodig vond Van Hogendorps belangstelling voor zo'n eenvoudig dienstertje als Anna te rechtvaardigen. Die oprechte belangstelling en interesse maakten Anna verlegen, warm en hoopvol tegelijk. En zouden haar leven drastisch veranderen.

Veel jonge mannen trokken weg uit Best, op zoek naar een beter leven in de grote steden. Alhoewel Brabant nooit echt deelgenoot was geweest van de gouden bloeiperiode had ze in ieder geval kunnen profiteren van een levendige handel en een rijk afzetgebied voor haar producten. Nu waren de tijden slecht en de Brabanders ontvingen steeds minder geld van de handelaren uit Holland. Alles was minder geworden. De stapelmarkt in Amsterdam had in Londen en Hamburg gevreesde concurrenten gekregen, het machtige leger en de superieure vloot, waarmee de Republiek in de vorige eeuw haar tegenstanders de wil oplegde, waren door geldgebrek ernstig verzwakt. De opkomst van de ratio had de heroïsche gevoelens getemperd, waarmee de Hollanders in de vorige eeuw nog iedere uitdaging te lijf waren gegaan. In plaats van nieuwe ontdekkingsreizen en ongewisse avonturen te financieren bleven de rijken op hun geld zitten. De gelukszoekers die naar de steden kwamen hoopten als losarbeider in de havens een fatsoenlijk loon te kunnen verdienen. Alles pakten ze aan, maar ze waren met velen en ook in de steden werd armoede geleden. Anna zag ze vertrekken en 's nachts voor het slapen gaan probeerde ze zich hun nieuwe leven voor te stellen. Op deze sterke, onverzettelijke jongelingen na, die iedere avond levensecht voor haar opdoken, was haar voorstelling over het havenleven niet erg concreet. Ze kreeg geen genoeg van die zwetende mannen met ontbloot bovenlijf. Ze gooide de dekens van zich af en lag naakt op bed.


Over Anna als personage is natuurlijk van alles op te merken. Meer weten over literaire personages? Lees: het personage